Satellieten

Access the image

In de sterrenkunde is een satelliet een object dat rond een planeet draait. Er zijn enkele honderden natuurlijke satellieten, of manen, in ons zonnestelsel. Sinds 1957 zijn er ook duizenden kunstmatige (door de mens gemaakte) satellieten gelanceerd. Deze satellieten worden voor veel verschillende dingen gebruikt. Er zijn communicatiesatellieten, weersatellieten en het internationale ruimtestation ISS.

De eerste kunstmatige satelliet, Spoetnik 1, was heel eenvoudig – een kleine aluminium bal met vier lange antennes – maar de moderne satellieten zijn veel ingewikkelder. De meeste satellieten zijn ontworpen om zo sterk en licht mogelijk te zijn. Ze worden volgens hetzelfde basismodel gemaakt. Een platform dat de bus heet bevat alle hoofdsystemen, zoals de batterijen, computer en stuwraketten. Aan de bus zitten antennes, zonnepanelen en ladingsinstrumenten (zoals camera's, telescopen en communicatieapparatuur).

Satellieten moeten voor hun eigen stroom zorgen. Dat doen ze meestal met grote zonnepanelen (‘vleugels’) die zijn bedekt met lichtgevoelige zonnecellen. De panelen zijn meterslang en zijn tijdens de lancering opgevouwen. De zonnecellen zorgen voor enkele kilowatts stroom, maar na verloop van tijd worden ze minder efficiënt. De meeste panelen kunnen worden gedraaid zodat ze zo veel mogelijk zonlicht verzamelen. Wanneer de satelliet in de schaduw vliegt krijgt hij stroom van oplaadbare batterijen.

De kant van een satelliet die naar de zon is gericht wordt heel heet, en de schaduwkant wordt juist heel koud. Dat is een probleem, omdat de meeste satellietapparatuur gevoelig is voor extreme hitte of kou. De instrumenten worden bijvoorbeeld beschermd door gelaagde dekens die op aluminiumfolie lijken om de warmte vast te houden en door radiatoren toe te voegen die de warmte uit de elektrische apparatuur halen.

Laatst aangepast 25 januari 2011